Dees Linders over Sculpture International Rotterdam

Lotte Haagsma, gebubliceerd op ArchiNed, 7 september 2011

Het meest recente werk dat Sculpture International Rotterdam (SIR) initieerde in de openbare ruimte van Rotterdam is van het kunstenaarsduo Elmgreen & Dragset. Een jaar lang schalt, iedere dag om klokslag 12 uur, de tekst ‘It’s Never Too Late to Say Sorry’ over de Coolsingel. Op diezelfde centrale stadsboulevard staat ook een van de beelden die de aanzet vormden voor de collectie internationale beelden in het centrum van de stad: het beeld van Naum Gabo voor de Bijenkorf. Dit jaar bestaat SIR vijftig jaar, een gesprek over ontstaan en betekenis van de collectie, die ondertussen uit zo’n 47 werken bestaat.

Met het plaatsen van kunstwerken van internationaal vermaarde kunstenaars in de openbare ruimte van Rotterdam werd gestart na de tweede wereldoorlog. Het initiatief kwam van een aantal ondernemers die betrokken waren bij de wederopbouw. Zo zorgde de toenmalige directeur van het warenhuisconcern de Bijenkorf, de heer Gerrit van der Wal, dat het beeld van Naum Gabo op de Coolsingel er kwam. Van der Wal was ook de initiatiefnemer en financier van het herdenkingsmonument De Verwoeste Stad van Ossip Zadkine. De directeur van het Bouwcentrum (nu Weena Point) liet Henri Moore een wandreliëf maken voor zijn gebouw. Samen vormen de beelden van Gabo, Zadkine en Moore de basis van SIR.

Lotte Haagsma: Waarom nam juist de directeur van de Bijenkorf, als particulier, zo’n initiatief?

Dees Linders: Van der Wal was een kunstliefhebber, hij had veel contact met Willem Sandberg, de toenmalige directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam, en kende Nelly van Doesburg, de vrouw van Theo van Doesburg. Zij adviseerden hem bij de aanschaf van kunstwerken. Van der Wal wilde de stad Rotterdam en haar inwoners sterke symbolen geven én tevens moderne kunst van internationale allure; ter herinnering aan de gruwelen van de oorlog, maar ook om weer met vertrouwen naar de toekomst te kijken. Door zijn status en aanzien is het hem gelukt om hedendaagse kunstenaars van dat moment gedurfde stukken te laten maken voor de stad. Rotterdam was daarin heel vooruitstrevend. Gabo, Moore en Zadkine waren toen al grote namen in het internationale kunstcircuit.

In die tijd was het bedrijfsleven bereid om geld te besteden aan beeldende kunst. Zij toonden hun aankopen in kantoren en ontvangstruimten, uit interesse, maar ook als een vorm van representatie én ter verheffing van het volk. Vanaf 1960 stelde de gemeente commissies in om de verzameling internationale kunst voor de stad uit te bouwen. De huidige commissie, die onder de naam Sculpture International Rotterdam opereert, legt direct verantwoording af aan B&W. SIR heeft drie jaar geleden haar onderzoeksgebied uitgebreid, van het centrum naar de zogeheten ‘grote lijnen’ van de stad. Samen met Stadsontwikkeling wordt gekeken in welke gebieden een kunstwerk van allure zou passen. Het Centrum Beeldende Kunst verzorgt de kunst in de wijken en werkt veelal in opdracht van burgerinitiatieven.

LH: Werd het beeld van Zadkine vanaf het begin omarmt door het publiek?

DL: De reacties waren wisselend. Velen vonden het een veel te heftig en te expressief, zelfs ‘potsierlijk’ ding. Maar uiteindelijk waren het de statuur en de hardnekkigheid van Van der Wal en zijn politieke en artistieke contacten die ervoor zorgden dat het voor die tijd merkwaardige monument werd geaccepteerd. De grote symboolwaarde die het kreeg voor stad en bewoners heeft nog niets aan kracht ingeboet, integendeel. Dat is toch de kracht van een goed kunstwerk.

Het abstracte beeld van Naum Gabo heeft een heel andere receptiegeschiedenis. Het is enorm, 26 meter hoog, en staat al zo’n vijftig jaar aan de Coolsingel en toch zijn er veel Rotterdammers die het beeld niet kennen. Dat is heel vreemd aan de openbare ruimte. Je kunt er hele grote dingen neerzetten die op een bepaalde manier onzichtbaar zijn – of worden: vroeger was de Gabo veel zichtbaarder. De Coolsingel was een brede lege allee en je zag het beeld vanaf het Hofplein al glinsteren. Door de jaren heen is het zwart geworden. Daarbij is er steeds meer ruis gekomen aan de Coolsingel, met kiosken, honderden fietsen en een fout geplaatste metro-ingang.
In de jaren vijftig bracht de oplevering van het nieuwe pand van de Bijenkorf door de vermaarde architect Breuer heel Rotterdam op de been. Gebouw en beeld werden gezien als eigentijds symbolen van moderne wetenschap en techniek, van vooruitgang.

LH: Klopt het dat het beeld van Gabo er kwam omdat er ter hoogte van de Bijenkorf een element ontbrak aan de Coolsingel, volgens het toenmalige stedenbouwplan?

DL: Het beeld zorgt voor de rooilijn die Cornelis van Traa in zijn plan voor de Coolsingel had ingesteld. De boulevard kenmerkte zich door diep gelegen panden, afgewisseld met enkele naar de straat uitstrekkende panden. De beurs kreeg een uitbouw, maar Breuer wilde geen toevoeging maken aan de hoge gesloten vierkante doos die hij ontwierp voor de Bijenkorf. Als compromis werd toen besloten om een sculptuur te plaatsen.

LH: Dus het beeld van Gabo is in overleg met Breuer neergezet?

DL: Absoluut. Sculptuur en gebouw gelden nog steeds als een van de weinige goed gelukte Kunst am Bau ensembles. Je ziet op oude foto’s hoe het travertijn van de Bijenkorf nog stralend wit is en daar staat dan die stralende sculptuur naast – samen vormden gebouw en beeld een prachtige eenheid. Door diverse slechte restauraties (de gebruikte metalen eten elkaar op) en vervuiling is daar nu weinig van over.  De huidige eigenaar van de Bijenkorf en de stad zijn met elkaar in gesprek over een grondige restauratie. Het plan ligt klaar en ziet er goed uit, desondanks laat realisering op zich wachten. Het getouwtrek rondom de financiering is eindeloos. Ongelooflijk voor zo’n belangwekkend stuk in de geschiedenis van de stad en de geschiedenis van de kunst.

Ook het reliëf van Henry Moore is een goed voorbeeld van Kunst am Bau, hoewel de oorspronkelijke samenhang tussen kunstwerk en gebouw in de loop van de tijd verstoord is geraakt. Moore heeft direct samengewerkt met de architect van het bouwcentrum, Joost Boks. Binnenkort wordt het deel waar het kunstwerk zich bevindt gesloopt, er komt een nieuwe toren van Architecten Cie. Wij zijn voortdurend met hen in gesprek om te zorgen dat de Moore goed in het nieuwe gebouw wordt opgenomen. De ontwikkelaar van het nieuwe gebouw, De Maarsen groep, zorgt gelukkig goed voor het kunstwerk.

Die opdrachten voor kunst aan of bij een gebouw komen bij ons nog maar weinig voor, onder meer door de afschaffing van de 1% regeling. Architecten ontwikkelen overigens nieuwe vormen van Kunst am Bau, zoals Herzog & de Meuron en Neutelings Riedijk (bij het MAS in Antwerpen). Zo’n samenwerking met architecten kan heel interessant zijn voor kunstenaars. Het plaatsen van beeldje na beeldje na beeldje in de publieke ruimte pakt lang niet altijd goed uit. Ook de semipublieke ruimte biedt mogelijkheden. Je hebt er meer vrijheid dan in de (echt) openbare ruimte – daar moet je zoveel goden dienen dat het heel lastig is om nog iets te realiseren.

LH: Hoe komt een beeld als Cascade van Atelier van Lieshout tot stand?

DL: De besluitvorming rond dat beeld speelde tijdens de termijn van Rik Grashof als wethouder van cultuur. Sinds er zoveel rumoer ontstond rond het beeld Santa Claus van Paul McCarthy is de politiek voorzichtiger geworden. Grashof heeft bepaald dat plannen voor permanente werken, vóor realisatie gepresenteerd moeten worden aan de omwonenden. Joep van Lieshout heeft zijn ontwerp zelf gepresenteerd. Het was mooi om te zien hoe hij het publiek, dat aanvankelijk zeer argwanend was, uiteindelijk mee kreeg met zijn verhaal over de ontwikkeling van zijn denken en zijn beelden.
Het stond voor ons als commissie vast dat er een werk van deze internationaal gevierde Rotterdamse kunstenaar in de stad moest komen te staan. Van Lieshout kreeg de vrijheid om met een voorstel voor een plek te komen. Dat werd het Churchillplein. Vervolgens volgden vele gesprekken over materiaal, grootte, inhoud en functie.

LH: Overleggen jullie in zo’n proces ook met de stedenbouwkundige dienst van de gemeente, dS+V?

DL: Bijna dagelijks. We zitten met ons kantoor aan dezelfde gang. Het is mijn belangrijkste gesprekspartner, wij hebben hetzelfde doel: het weer interessant maken van de publieke ruimte van Rotterdam. Als wij een ontwerp presenteren aan B&W, staat Stadsontwikkeling daar achter. Ik heb dan al intensief overleg gehad over de technische vereisten, over de juiste plek en uiteraard de enorme rompslomp aan vergunningen.

LH: Jullie zitten dus heel dicht op de plek waar alles beslist wordt.

DL: Vergeleken met Amsterdam, waar ik diverse mensen ken die zich bezig houden met kunst in de openbare ruimte, is Rotterdam een dorp. Wie wat beslist is makkelijk traceerbaar en deze mensen zijn bereikbaar. Wij hebben hier echt een bijzondere collectie. Het lukt SIR misschien niet meer om een Moore of een Gabo voor elkaar te krijgen – dit soort werken is onbetaalbaar geworden – maar we brengen wel werken van Elmgreen & Dragset en Cosima von Bonin op de Coolsingel.
Toch moeten SIR en Stadsontwikkeling zich blijven afvragen wat voor soort  werken deze stad behoeft, van welke statuur en welk formaat. Zou het bijvoorbeeld niet interessant zijn om eens in de tien jaar een werkelijk groots kunstwerk neer te zetten, voor een breed publiek. Vergelijkbaar met de Waterfalls van Olafur Eliasson in New York. Dan heb je het over 20 tot 30 miljoen euro. De beeldencollectie kan, samen met de architectuur van Rotterdam, nog veel beter worden ingezet, door SIR, door de politiek en vooral door City Marketing. Zeker in deze tijden van de onzinnige ontkenning van het belang van kunst en cultuur.

LH: Wat mij opvalt is dat een aantal recente werken zoals de Santa van McCarthey en het beeld van Van Lieshout behoorlijk kritisch zijn. Santa Claus zou een commentaar zijn op de huidige consumptiemaatschappij en het beeld Cascade toont figuren die als wanhopige verslaafden aan olietonnen hangen. Is dat een bewuste keuze?

DL: Wij vinden het als commissie natuurlijk spannend als een kunstwerk in de publieke ruimte tot discussie leidt. Een goed kunstwerk kan, wanneer precies geplaatst, zeker een kritische functie vervullen. Zo’n beeld als de Pinocchio (The Idler’s Playground) van de Duitse kunstenaar Cosima von Bonin maakt aan het begin van de Coolsingel – de belangrijkste boulevard van Rotterdam, waar burgers en de politiek bij elkaar komen – een lange neus. Die slome figuur met zijn paddenstoel refereert aan sprookjes, aan geestverruimende middelen en aan het niet zo nauw nemen met de waarheid. Maar bovenal refereert het kunstwerk aan de lanterfanter, die buiten het gekrakeel van de drukke boulevard (de samenleving) staat, toekijkt en zich niet houdt aan de mores. Ik denk dat iedereen wel iets met dat beeld kan, ondanks – of dankzij – al die betekenislagen. Daarbij houdt Rotterdam wel van een beetje discussie: zet maar een heftig stuk neer, dan kunnen we er over praten en huilen. De wethouders die ik heb meegemaakt zijn daar niet benauwd voor.

www.sculptureinternationalrotterdam.nl