De waarde van de amateur
Lotte Haagsma, gepubliceerd in Metropolis M, nr 4, aug/sep 2010
De amateur is de gedroomde kunstenaar. Authentiek, wispelturig en gepassioneerd. Niet gehinderd door de loodzware bagage die zijn hyperzelfbewuste, postconceptuele professionele tegenhanger met zich meetorst, is hij een ongekunstelde en onstuitbare doener. Kwaliteiten die hogelijk gewaardeerd worden in een op actie en expressie gerichte maatschappij. Ook de overheid heeft de amateur ontdekt. De politiek zet in op amateurkunst, omdat samen maken samenbindt én omdat de amateur de grootste liefhebber van professionele kunstuitingen zou zijn. Investeren in de amateur is investeren in kunst. Maar klopt dat laatste wel? Trekt de hedendaagse amateur zich eigenlijk nog iets aan van zijn zogenaamde ‘voorbeelden’?
In haar essay De waarde van de amateur beschrijft Jorinde Seijdel (kunsthistoricus en hoofdredacteur van het tijdschrift Open) de opkomst van een nieuw type amateur. De onschuldige hobbyist van weleer heeft recentelijk penseel en beitel in de hoek gegooid en is gebruikmakend van de nieuwe media aan een enorme opmars begonnen. De hedendaagse amateur manifesteert zich niet meer voornamelijk binnen de kleine kring van familie en vereniging, signaleert Seijdel, maar bekwaamt zich in ‘het volle licht van de openbaarheid’ op televisie in het zo professioneel mogelijk dansen, koken, schaatsen of zingen en deelt op internet zijn kunsten via Youtube, Facebook en andere sociale media met miljoenen anderen. Deze nieuwe amateur is succesvoller dan ooit, niet alleen in het vermaken van zichzelf, maar ook van een steeds verder uitdijend publiek.
Het essay is het vierde in een serie van het Fonds BKVB, met eerdere bijdrages van Erik Hagoort, Camiel van Winkel en Jonas Staal. Hoewel de essays ieder vanuit een verschillend startpunt vertrekken, speelt de betekenis en positie van de kunstenaar steeds een centrale rol. Ook door Seijdel wordt de amateur uiteindelijk vooral afgezet en uitgespeeld tegen de hedendaagse kunstenaar. Zij plaatst de opkomst van de amateur in de Verlichting. Vanaf die tijd raakt onze cultuur steeds verder geprofessionaliseerd, ‘waarbij de wereld en alle vormen van sociaal en maatschappelijk handelen rationeel en methodisch benaderd dienen te worden via transparante procedures en controleerbare doeleinden’. Alles wat daar niet aan voldoet wordt gediskwalificeerd en moet zoveel mogelijk op afstand worden gehouden. Zo ontstaat de figuur van de amateur, als tegenspeler van de professional, om diens kwaliteiten beter te doen uitkomen.
In de moderne beeldende kunst is de relatie tussen leek en deskundige misschien wel het meest precair. De kunst raakte vanaf de negentiende eeuw via kunstacademie, universiteit en museum steeds meer geïnstitutionaliseerd. Tegelijkertijd bestaan er ‘ondanks die professionaliseringslag (…) nauwelijks vaste beginselen of gemeenschappelijke curricula waar in tot uitdrukking komt wat een beeldend kunstenaar heden ten dage zou moeten kunnen, of wat zijn artistieke inzet of maatschappelijke bijdrage zou moeten zijn’, schrijft Seijdel. Om zich toch van de leek te onderscheiden meet de beeldende kunst zich steeds nieuwe specialistische en onderbouwende discoursen aan. Met als negatief bijeffect dat deze ‘geen deel uitmaken van aansprekende collectieve verhalen’. Niet-ingevoerden krijgen daardoor steeds moeilijker toegang tot de hedendaagse kunst.
Ondertussen maakt de amateur echter een razendsnelle emancipatie door. Niet alleen als ‘het sociale product van de digitale cultuur’ zoals hierboven aangestipt. Seijdel bespeurt ook een ‘fascinatie voor de “low tech” amateur’ en ‘voor de amateur als persona’. Met name in de professionele beeldende kunst, waar de subversieve esthetiek van het amateurisme wordt onderzocht en de amateur wordt ‘gevierd als cultfiguur of inspirerende sparring partner’. Waarom krijgt de amateur tegenwoordig zoveel ruimte, vraagt zij zich af, ‘Wat is de waarde van de amateur?’.
Sinds Duchamps kunst als een intellectuele bezigheid, Beuys’ ‘humanistische en democratische notie van het kunstenaarschap’ en Warhols positionering van de kunstenaar in de kapitalistische wareneconomie (‘It’s just another job’), wordt de kunstenaar steeds heen en weer getrokken tussen het moderne ideaal van de ‘professionele culturele producent’ en zijn romantische oorsprong van creatief genie en vrijbuiter. Die tweestrijd bepaalt volgens Seijdel de aantrekkingskracht van de amateur, zijn ‘waarde’ voor de kunst. De amateur is de naïeve doener, waartegen de doorgewinterde kunstenaar zijn kennis en kunde kan afzetten. Tegelijkertijd inspireert diens onbezoldigde enthousiasme hem, en herinnert hem aan zijn eigen afkomst.
Seijdel bespreekt nog een andere kwaliteit van de amateur, namelijk zijn economische waarde. De nieuwe amateur die zich manifesteert op televisie en internet, door haar aangeduid als reality-speler en internet-‘prosument’ (een samensmelting van consument en producent), past perfect in het huidige ‘post-fordistische’ tijdperk. ‘Op geheel vrijwillige en informele wijze werkt de gebruiker mee aan een markteconomie die haar winst steeds meer haalt uit de productie van immateriële goederen en waarden, de verspreiding van affecten en het ensceneren van het gemeenschappelijke.’ Het informele en speelse is economisch productief en waardevol geworden. De gemeenschap wordt ‘spelenderwijs aan het werk gezet om datgene te produceren wat ze ook moet consumeren, namelijk informatie, beelden, emoties en affecten’. Met zijn creativiteit, performativiteit en opportunisme past de amateur perfect in het profiel van de immateriële werker en consument ineen.
De amateur ontpopt zich als de nieuwe professional. Een transformatie die uiteindelijk echter vooral de bestaande professionele sfeer consolideert, meent Seijdel. De ‘prosument’ wordt vooral ingezet om geld te verdienen. In de kunst schudt hij de boel een beetje wakker, zonder dat de gevestigde orde gevaar loopt. In zijn lezing voor het Former West congres afgelopen november in Utrecht, ging Boris Groys echter een stapje verder. Denk maar niet dat de kunstwereld – die historische constructie uit de vorige eeuw – nog kan bepalen wat kunst is en wat niet, waarschuwde hij. Rond de eeuwwisseling zijn we het tijdperk van de ‘mass artistic production’ ingegaan en hebben daarmee de massaconsumptie van de twintigste eeuw achter ons gelaten. Het artistieke recht om een eigen identiteit te scheppen is een mensenrecht geworden. Joseph Beuys’ beroemde uitspraak ‘Jeder Mensch ist ein Künstler’ was dan ook geen utopische toekomstvisie maar een vroege en juiste signalering van een ontwikkeling die ondertussen tot volle wasdom is gekomen, meent Groys. Het effect van die brede artistieke productie moeten we volgens hem meenemen in onze reflectie over kunst. Met haar rijke essay levert Jorinde Seijdel daar alvast een waardevolle bijdrage aan.
Jorinde Seijdel, De waarde van de amateur, Fonds BKVB, Amsterdam 2010,
ISBN 978-90-76936-23-9, € 15,00